Rotterdam, Nieuwe Binnenweg,
een hip eetcafé
‘Why can’t this wait until I die’
in reliëf op de muur.
Overal vrouwen, sigarettenrook,
mannen met vrouwen, lekker eten
wordt gekookt.
Kipspies met tomaat-paprikasaus,
bijvoorbeeld.
Rokende en niet-rokende mensen,
met op tafel frisdrank, bier,
of een andere alcoholische drank,
een versnapering naast de asbak,
relaxte muziekklanken op de
achtergrond.
Opeens krijg ik er inspiratie van.
M.S.
NB: Geschreven half april 2005, aan een tafel net voor de doorgang naar het toenmalige lounge-gedeelte. Nu is dat de opslag van instrumenten en is de lounge een aparte ruimte geworden. Vandaag bestaat Rotown 25 jaar, dus genoeg reden om dit eens te posten. Vele herinneringen eraan.
De foto hierboven is afkomstig van Rob van der Hoevens website, de maker van het kunstwerk aan de muur van Rotown.
maandag 30 april 2012
Koninginnedag '12
Het is me toch niet helemaal ontgaan, dus ik ben even mijn bescheiden archief ingedoken. Ik meende ergens een gedicht geschreven te hebben getiteld 'Mijn koningin', niet per se over DE koningin. Toch past het wel bij de sfeer vandaag:
Mijn koningin
Je zat in de metro
Schuin tegenover mij
keek naar buiten
Als een koningin
Op haar troon
En over mij waakte
Alsof ik een bange
Onderdaan was
Je zat in de metro
Keek je net naar mij?
Lijkt niet te stuiten
Als een koningin
En zo g’woon
Uit mijn binnenste slaakte
Ik een zucht van verlangen
Die zeer onderdanig was
Je zat in de metro
Schuin tegenover mij
Ik aanbid u
O, mijn koningin
Op uw troon
Over mij waakte
Nooit eerder iemand
herinner mij alsof ik een bange
Onderdaan was
Je zat in de metro
Schuin tegenover mij
Ik aanbid u
O, mijn koningin
Op uw troon
Ik zou zo graag willen
Dat u over mij waakte
Zodat ik niet langer de bange
Maar de uwe was.
M.S.
Mijn koningin
Je zat in de metro
Schuin tegenover mij
keek naar buiten
Als een koningin
Op haar troon
En over mij waakte
Alsof ik een bange
Onderdaan was
Je zat in de metro
Keek je net naar mij?
Lijkt niet te stuiten
Als een koningin
En zo g’woon
Uit mijn binnenste slaakte
Ik een zucht van verlangen
Die zeer onderdanig was
Je zat in de metro
Schuin tegenover mij
Ik aanbid u
O, mijn koningin
Op uw troon
Over mij waakte
Nooit eerder iemand
herinner mij alsof ik een bange
Onderdaan was
Je zat in de metro
Schuin tegenover mij
Ik aanbid u
O, mijn koningin
Op uw troon
Ik zou zo graag willen
Dat u over mij waakte
Zodat ik niet langer de bange
Maar de uwe was.
M.S.
Labels:
gedicht,
koningin,
Koninginnedag,
metro,
Miguel Santos,
nieuw,
oud
vrijdag 20 april 2012
Zelf ZIJN
Dinsdag kwam er een op Faebook een statusupdate onder mijn ogen van het Tijdschrift ZIJN, dat je tot 's avonds (ik zag de post pas eind van de middag) kon insturen binnen het thema 'zelf ZIJN', voor het vierde nummer. Nu heb ik pas gisterochtend gemaild, maar ik kan met gepaste trots melden dat mijn gedicht '25 jaar' er in staat! Met een dubbele spread, hoe vet is dat dan! Mijn eerste literaire publicatie, ook dat nog eens! Ik ben vandaag een blij man, ja toch.
Maar om de maaksters van ZIJN te supporten boven het eigenbelang, lees en bewonder de vierde editie (volgende week als bundel verkrijgbaar) van het tijdschrift, inclusief de bijdrage van ondergetekende:
M.S.
NB: Deze en voorgaande edities van ZIJN, vind je HIER.
Maar om de maaksters van ZIJN te supporten boven het eigenbelang, lees en bewonder de vierde editie (volgende week als bundel verkrijgbaar) van het tijdschrift, inclusief de bijdrage van ondergetekende:
M.S.
NB: Deze en voorgaande edities van ZIJN, vind je HIER.
Labels:
25 jaar,
eerste,
gedicht,
Miguel Santos,
publicatie,
tijdschrift,
ZIJN
maandag 16 april 2012
Als ik
Als ik
Dronken
Door de nacht trippel,
Onderweg naar iets
Dat door
Moet gaan voor ‘huis’,
Proef ik
De aan jou geschreven
Woorden op mijn lippen.
Ze hangen ergens in
Het luchtledige, nog
In de envelop
Ooit verzonden,
Maar mijn binnenste
Ongelezen gelaten en
De woorden ongehoord
Onbemind.
De pijnlijke stilte
Begint langzaam
Tastbaar
Te worden als het
Maanlicht
Te weinig bij kan schijnen
Om duidelijkheid
Aan mij te binden.
Als ik
Dronken
Door de nacht trippel
Proef ik
Het bitterzoete van
De aan jou geschreven
Woorden op mijn lippen.
M.S.
Dronken
Door de nacht trippel,
Onderweg naar iets
Dat door
Moet gaan voor ‘huis’,
Proef ik
De aan jou geschreven
Woorden op mijn lippen.
Ze hangen ergens in
Het luchtledige, nog
In de envelop
Ooit verzonden,
Maar mijn binnenste
Ongelezen gelaten en
De woorden ongehoord
Onbemind.
De pijnlijke stilte
Begint langzaam
Tastbaar
Te worden als het
Maanlicht
Te weinig bij kan schijnen
Om duidelijkheid
Aan mij te binden.
Als ik
Dronken
Door de nacht trippel
Proef ik
Het bitterzoete van
De aan jou geschreven
Woorden op mijn lippen.
M.S.
vrijdag 13 april 2012
Kalypso
We zijn omgeven
Door goden- zelfs op de zee
Waarin ik eenzaam
Dobber voel ik hun aanwezigheid
In mijn darmstreken,
Ze kleven aan mij
Als mieren aan jouw
Nectar, zo vastbesloten.
Zij beslisten anders,
Zij beslisten mij uit jouw handen
Te geven, alsof ik ondankbaar
Zou zijn zeven
Jaren doorgebracht
Te hebben op jouw Ogygia,
Jouw eiland, waarvan de warme
Deken
Nog altijd om mijn schouders hangt
Als de onsterfelijke liefde,
De jeugd die je me bood.
In mijn hoofd
Hoor ik de goden
Lachen,
Schaterend om mijn happen
Naar lucht, om het opsnuiven van
De geur van mijn Kalypso op mijn lippen-
Mijn geslachtsdeel nog vochtig van de ketting
Waaraan ik hing, nog verdwaasder
Dan verdwaald en wel zo
Smeten de goden mij
De zee op met pijn
In het hart- het leed
Onder de valse liefde,
Een luchtspiegeling,
Die door beheksing van de nimf
Zo echt leek-
Zelfs het surrogaat kleurt
Lijkbleek
Van het eindeloze dolen
Dat haar Odysseus
Voort sleept.
Zij is de zee
Waar de goden mee spelen
Om mij, de man die
Op haar verdwaalde,
Te doen vergeten en mijn woorden
Gericht aan de wrede vrouw,
Die me zomaar liet
Gaan, op te slokken
Alsof nooit verzonden
Vanaf deze lege zee
Met de flessenpost.
Zij is de zee
Waarover de goden mededelen
Aan mij:
‘Op deze zee
Valt voor jou niets meer te zoeken,
Hier zal een andere liefde leven’
En ik, moe van deze
Plotselinge plotwending
De handdoek in de ring moet
Gooien om boven water
Te blijven, tevergeefs.
We zijn omgeven
Door goden- beslisten voor twee,
Waarbij ik eenzaam
Moet dobberen, voel ik hun aanwezigheid
Overal in mijn lichaamsdelen,
Ze vreten aan mij
Als parasitaire dieven aan jouw
Hart, zo verstoten.
M.S.
Door goden- zelfs op de zee
Waarin ik eenzaam
Dobber voel ik hun aanwezigheid
In mijn darmstreken,
Ze kleven aan mij
Als mieren aan jouw
Nectar, zo vastbesloten.
Zij beslisten anders,
Zij beslisten mij uit jouw handen
Te geven, alsof ik ondankbaar
Zou zijn zeven
Jaren doorgebracht
Te hebben op jouw Ogygia,
Jouw eiland, waarvan de warme
Deken
Nog altijd om mijn schouders hangt
Als de onsterfelijke liefde,
De jeugd die je me bood.
In mijn hoofd
Hoor ik de goden
Lachen,
Schaterend om mijn happen
Naar lucht, om het opsnuiven van
De geur van mijn Kalypso op mijn lippen-
Mijn geslachtsdeel nog vochtig van de ketting
Waaraan ik hing, nog verdwaasder
Dan verdwaald en wel zo
Smeten de goden mij
De zee op met pijn
In het hart- het leed
Onder de valse liefde,
Een luchtspiegeling,
Die door beheksing van de nimf
Zo echt leek-
Zelfs het surrogaat kleurt
Lijkbleek
Van het eindeloze dolen
Dat haar Odysseus
Voort sleept.
Zij is de zee
Waar de goden mee spelen
Om mij, de man die
Op haar verdwaalde,
Te doen vergeten en mijn woorden
Gericht aan de wrede vrouw,
Die me zomaar liet
Gaan, op te slokken
Alsof nooit verzonden
Vanaf deze lege zee
Met de flessenpost.
Zij is de zee
Waarover de goden mededelen
Aan mij:
‘Op deze zee
Valt voor jou niets meer te zoeken,
Hier zal een andere liefde leven’
En ik, moe van deze
Plotselinge plotwending
De handdoek in de ring moet
Gooien om boven water
Te blijven, tevergeefs.
We zijn omgeven
Door goden- beslisten voor twee,
Waarbij ik eenzaam
Moet dobberen, voel ik hun aanwezigheid
Overal in mijn lichaamsdelen,
Ze vreten aan mij
Als parasitaire dieven aan jouw
Hart, zo verstoten.
M.S.
zondag 8 april 2012
In het kuiltje van mijn matras
In het kuiltje van mijn matras
Lag ooit een vrouw
op mij te wachten,
Smachtend
Naar een kus, een streling,
Klaar voor een vrijpartij
Om de nacht
Een goed begin te geven.
In het kuiltje van mijn matras
Lag ooit de liefde
Met mijn haar in de handen,
De vingers dansend
Door mijn gedachten-
Soms licht, dan eerder zwart,
Zij vol positivisme:
‘Het komt wel goed, mooie man’
De schat,
Vol woorden van mijn leven.
In het kuiltje van mijn matras
Lag ooit de betekenis
Van ‘echt houden van’,
Knuffelzacht
Als een nieuwe dag, nieuwe ochtend,
Inspireert en geeft kracht
Om het alledaagse met een lach
Nuchter tot je te nemen.
In het kuiltje van mijn matras
Lag ooit een vrouw
Die me verliet voor van alles
En nog wat, kapte mij af
Met een simpel wegwerpgebaar
Alsof ik wegwerpbaar,
Maar ze vergat
Haar liefde in te pakken
Voor haar vertrek,
Ligt al weken weg
Te rotten tot
Vragen, wordt alsmaar magerder
In het kuiltje van mijn matras.
Dat kuiltje van mijn matras
Bood ooit een vrouw
Die me vastpakte en had
Een slaapplek- lachend
Met haar hart, haar wezen,
Met al haar hebben en houden van,
Klaar voor tot de dood ons scheidt
In voor- zonder tegenspoed,
Voor haar gevoel veel te lang
Wachtend,
Liet me als een baksteen vallen
In de leegte- zonder verklaring
In het kuiltje van mijn matras.
In het kuiltje van mijn matras
Lag ooit een vrouw
Naar mij te lachen,
Sprankelend
Met warmte, een voor mij kloppend hart,
Klaar om op elk moment
Het vuur te doven
Zonder het ‘waarom deze wijze’ mede te delen.
Nu lig ik hier maar wat,
In dat afvalputje- de schroothoop
In het kuiltje van mijn matras.
M.S.
Lag ooit een vrouw
op mij te wachten,
Smachtend
Naar een kus, een streling,
Klaar voor een vrijpartij
Om de nacht
Een goed begin te geven.
In het kuiltje van mijn matras
Lag ooit de liefde
Met mijn haar in de handen,
De vingers dansend
Door mijn gedachten-
Soms licht, dan eerder zwart,
Zij vol positivisme:
‘Het komt wel goed, mooie man’
De schat,
Vol woorden van mijn leven.
In het kuiltje van mijn matras
Lag ooit de betekenis
Van ‘echt houden van’,
Knuffelzacht
Als een nieuwe dag, nieuwe ochtend,
Inspireert en geeft kracht
Om het alledaagse met een lach
Nuchter tot je te nemen.
In het kuiltje van mijn matras
Lag ooit een vrouw
Die me verliet voor van alles
En nog wat, kapte mij af
Met een simpel wegwerpgebaar
Alsof ik wegwerpbaar,
Maar ze vergat
Haar liefde in te pakken
Voor haar vertrek,
Ligt al weken weg
Te rotten tot
Vragen, wordt alsmaar magerder
In het kuiltje van mijn matras.
Dat kuiltje van mijn matras
Bood ooit een vrouw
Die me vastpakte en had
Een slaapplek- lachend
Met haar hart, haar wezen,
Met al haar hebben en houden van,
Klaar voor tot de dood ons scheidt
In voor- zonder tegenspoed,
Voor haar gevoel veel te lang
Wachtend,
Liet me als een baksteen vallen
In de leegte- zonder verklaring
In het kuiltje van mijn matras.
In het kuiltje van mijn matras
Lag ooit een vrouw
Naar mij te lachen,
Sprankelend
Met warmte, een voor mij kloppend hart,
Klaar om op elk moment
Het vuur te doven
Zonder het ‘waarom deze wijze’ mede te delen.
Nu lig ik hier maar wat,
In dat afvalputje- de schroothoop
In het kuiltje van mijn matras.
M.S.
Labels:
gedicht,
herinnering,
liefde,
matras,
Miguel Santos,
nieuw,
poëzie,
thema,
vrouw
Boeman
Ze kijkt,
Jij kijkt terug
In de hoop dat ze het niet ziet,
Doorlopend, denkend:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
Doordrenkt met verlaten alcoholisme,
Over de enige
Weg naar de hartsmid,
Daarop geen ruimte voor Johnny Walkers
Of koude Russinnen,
Slechts de hitte van de route Licor 43
En van amaretto ga je te zwoel zingen-
Waar de weg ophoudt,
Kun je weer opnieuw beginnen,
Ook al klinkt er in
Je hoofd steeds de zin:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
Als je te snel voorop
Loopt, raak je achterop,
Want achter is voor en je hart verloor
Je ergens in het midden
En de paarden zijn ingenomen-
Wat rest is die eenzame loper
Die zelfs zonder koningin
De dag door moet komen,
En de vrouw die je aanbidt
Staat aan de zijkant-
Lacht je uit als
Je met loden schoenen
Doorsjokt op je pad, de pas
Tergend langzaam en de handen
In de zak, de schouders hangen
Omdat die ene zin
Je naar beneden haalt:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
Doordrenkt met angstzweet,
Vergezeld door onvoorwaardelijke
Eenzaamheid- je gaat de strijd
Aan met je trots, je pijn-
Je gebroken hart
Onder de arm, in de hand
Slechts kleingeld
En er rest niets dan door te stappen
Want van stilstaan ga je dood
Door haar ijskoude blik
Vanaf de kant-
Hoop niet op haar hulp,
Want de verschrompelde ballen
Daaronder zullen
Haar een worst wezen,
Zijn haar probleem niet meer-
Ze kijkt, armen over elkaar
En lacht, want zij weet
En ik weet
En wij weten
Maar uitspreken, ho maar-
Zij verliet je, gewoon, zomaar,
Alsof jij dat bij haar deed,
Leef jij nu je levensloop alleen,
Nee:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
De broeders in je broederschap
Zijn je hoeders als
Jij het zwarte schaap
Uithangt, blatend
Om een liefkozende aai-
Een richtingsgevoel
Dat je weer in de
Strenge arm der liefdeswet
Plaatst, waar je gretig
Graast om jezelf in leven
Te houden, voedend met liefde
Tot die vergaat, want ik weet
En jij weet
En zij weet
En wij weten
Maar uitspreken, ho maar-
Zij liet je, gewoon, zomaar,
Alsof jij haar niets deed,
Zij uit jouw handen gleed
Toen zij dat wilde en
Jij zoekt het maar uit alleen,
Nee:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
M.S.
Jij kijkt terug
In de hoop dat ze het niet ziet,
Doorlopend, denkend:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
Doordrenkt met verlaten alcoholisme,
Over de enige
Weg naar de hartsmid,
Daarop geen ruimte voor Johnny Walkers
Of koude Russinnen,
Slechts de hitte van de route Licor 43
En van amaretto ga je te zwoel zingen-
Waar de weg ophoudt,
Kun je weer opnieuw beginnen,
Ook al klinkt er in
Je hoofd steeds de zin:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
Als je te snel voorop
Loopt, raak je achterop,
Want achter is voor en je hart verloor
Je ergens in het midden
En de paarden zijn ingenomen-
Wat rest is die eenzame loper
Die zelfs zonder koningin
De dag door moet komen,
En de vrouw die je aanbidt
Staat aan de zijkant-
Lacht je uit als
Je met loden schoenen
Doorsjokt op je pad, de pas
Tergend langzaam en de handen
In de zak, de schouders hangen
Omdat die ene zin
Je naar beneden haalt:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
Doordrenkt met angstzweet,
Vergezeld door onvoorwaardelijke
Eenzaamheid- je gaat de strijd
Aan met je trots, je pijn-
Je gebroken hart
Onder de arm, in de hand
Slechts kleingeld
En er rest niets dan door te stappen
Want van stilstaan ga je dood
Door haar ijskoude blik
Vanaf de kant-
Hoop niet op haar hulp,
Want de verschrompelde ballen
Daaronder zullen
Haar een worst wezen,
Zijn haar probleem niet meer-
Ze kijkt, armen over elkaar
En lacht, want zij weet
En ik weet
En wij weten
Maar uitspreken, ho maar-
Zij verliet je, gewoon, zomaar,
Alsof jij dat bij haar deed,
Leef jij nu je levensloop alleen,
Nee:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
De broeders in je broederschap
Zijn je hoeders als
Jij het zwarte schaap
Uithangt, blatend
Om een liefkozende aai-
Een richtingsgevoel
Dat je weer in de
Strenge arm der liefdeswet
Plaatst, waar je gretig
Graast om jezelf in leven
Te houden, voedend met liefde
Tot die vergaat, want ik weet
En jij weet
En zij weet
En wij weten
Maar uitspreken, ho maar-
Zij liet je, gewoon, zomaar,
Alsof jij haar niets deed,
Zij uit jouw handen gleed
Toen zij dat wilde en
Jij zoekt het maar uit alleen,
Nee:
‘Wij mannen zijn
Te allen tijde
De boeman.’
M.S.
maandag 2 april 2012
Retour afzender
Vanuit mijn hart
Schrijf ik je deze brief,
Uit liefde- gewoon om iets liefs
Tegen je te zeggen, je
Uit te kunnen maken voor dief,
Want je stal
Mijn gemoedstoestand
En borg het op
In je prullenbak.
Mijn woorden-
Evenals de vorige
Vertrouw ik je toe
Met het besef: dit komt niet aan,
Gaat zonder pardon retour-
Wellicht om de gevoelens
Er in, het gevoel niet te hoeven
Voelen.
Als het moet
Vlieg ik je persoonlijk deze brief,
Want jouw postduif blijkt gevlogen
En je hart vertoont
Vluchtgedrag, lief,
Het vlucht van de liefde
Sporen nalatend,
Zonder sporen achter te laten
Zodat niets
Jouw ontsnappingsroute overhoop
Haalt, maar
Die van mij is er ook nog.
‘Liefde zou strafbaar
Kunnen zijn’, met mijn brieven
Poog ook ik een nieuwe weg
In te slaan- dit schrijven
Vormt
Een nieuwe pleister
Op deze wond, dit schrijven
Dat je wederom
Onbeantwoord laat.
Ongeopende woorden-
Ongelezen zoals de vorige,
Maar ik vraag je: gaat het goed,
Mezelf ervan bewust: dit komt niet aan,
Gaat zonder pardon retour-
Wellicht wordt deze afzender verward
Met de aantrekkingskracht
Van je open prullenbak.
M.S.
Schrijf ik je deze brief,
Uit liefde- gewoon om iets liefs
Tegen je te zeggen, je
Uit te kunnen maken voor dief,
Want je stal
Mijn gemoedstoestand
En borg het op
In je prullenbak.
Mijn woorden-
Evenals de vorige
Vertrouw ik je toe
Met het besef: dit komt niet aan,
Gaat zonder pardon retour-
Wellicht om de gevoelens
Er in, het gevoel niet te hoeven
Voelen.
Als het moet
Vlieg ik je persoonlijk deze brief,
Want jouw postduif blijkt gevlogen
En je hart vertoont
Vluchtgedrag, lief,
Het vlucht van de liefde
Sporen nalatend,
Zonder sporen achter te laten
Zodat niets
Jouw ontsnappingsroute overhoop
Haalt, maar
Die van mij is er ook nog.
‘Liefde zou strafbaar
Kunnen zijn’, met mijn brieven
Poog ook ik een nieuwe weg
In te slaan- dit schrijven
Vormt
Een nieuwe pleister
Op deze wond, dit schrijven
Dat je wederom
Onbeantwoord laat.
Ongeopende woorden-
Ongelezen zoals de vorige,
Maar ik vraag je: gaat het goed,
Mezelf ervan bewust: dit komt niet aan,
Gaat zonder pardon retour-
Wellicht wordt deze afzender verward
Met de aantrekkingskracht
Van je open prullenbak.
M.S.
Abonneren op:
Posts (Atom)